Wet op de jeugdzorg
Artikel 47
1
Er is een Inspectie jeugdzorg die ressorteert onder Onze Minister voor Jeugd en Gezin en die tot taak heeft:
a
het verrichten van onderzoeken naar de kwaliteit in algemene zin van de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorg, waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en van de raad voor de kinderbescherming, alsmede waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering daarvan;
b
het toezicht op de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen ten aanzien van de stichtingen en zorgaanbieders, met uitzondering van artikel 70 en het toezicht op de rechtmatige en doelmatige besteding van subsidies;
c
het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen bepaalde omtrent de kwaliteit van de justitiële jeugdinrichtingen;
d
het toezicht op de naleving van artikel 7 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, voor zover het betreft minderjarigen die onder toezicht staan van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 254, tweede lid, of die onder voogdij staan van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2
Met de taken, bedoeld in het eerste lid, zijn belast de ambtenaren van de inspectie.
3
De toezichthouders beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht. De artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaren, belast met de taak bedoeld in het eerste lid, onder a.
4
De ambtenaren van de inspectie nemen bij de vervulling van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder a, de aanwijzingen van Onze Ministers en bij de vervulling van de taak, bedoeld in het eerste lid, onder b, de aanwijzingen van gedeputeerde staten van de betrokken provincie in acht. Bij de vervulling van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, nemen zij de aanwijzingen van Onze Minister van Justitie in acht.
5
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, uit eigen beweging of indien het onderzoeken betreft met betrekking tot de bureaus jeugdzorg en de jeugdzorg waarop ingevolge deze wet aanspraak bestaat, op verzoek van Onze Ministers en met betrekking tot de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de raad voor de kinderbescherming, op verzoek van Onze Minister van Justitie. Onderzoeken in verband met de taak, bedoeld in het eerste lid, onder d, worden uit eigen beweging verricht of op verzoek van Onze Minister van Justitie.
6
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid onder b uit eigen beweging of op verzoek van gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
7
De inspectie verricht onderzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder c, uit eigen beweging of op verzoek van Onze Minister van Justitie.
8
De inspectie brengt van haar bevindingen verslag uit aan degene bij wie het onderzoek is uitgevoerd en kan daarbij voorstellen doen tot verbetering van de kwaliteit. De inspectie stelt het betrokken overheidsorgaan schriftelijk op de hoogte van haar bevindingen.
9
De inspectie stelt Onze Ministers van haar bevindingen ten aanzien van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders op de hoogte indien zij van oordeel is, dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 17.
10
De inspectie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. In het verslag doet zij de voorstellen die zij in het belang van de jeugdzorg nodig acht. Het verslag wordt gezonden aan de provinciebesturen, Onze Ministers en de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
11
Onze Ministers kunnen regels stellen omtrent de organisatie van de inspectie.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.